Ontwikkelingen rondom de aanpak van de stikstofproblematiek
Derek Sietses schreef samen met L. Boerema een artikel over de ontwikkelingen rondom de aanpak van de stikstofproblematiek in JM 2020/4.
Sinds de Afdeling bestuursrechtspraak met haar uitspraak van 29 mei 2019 1https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RVS:2019:1603Nederland heeft laten schrikken, is er van alles in het werk gesteld om een uitweg uit de stikstofcrisis te vinden. Dat lijkt echter niet mee te vallen. De daadwerkelijke resultaten van de beleidsmatige zoektocht naar een uitweg zijn vooralsnog matig. Bovendien is het maar de vraag of de gevonden geitenpaadjes daadwerkelijk juridisch houdbaar zullen blijken.
Bij wijze van update zullen wij kort stilstaan bij:
A. de Spoedwet aanpak stikstof;
B. de Concept Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur;
C. de provinciale beleidsregels intern en extern salderen.
We ronden dit artikel af met een korte conclusie.
A. De Spoedwet aanpak stikstof
De aanpak van de stikstofproblematiek ziet op het verminderen van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, natuurherstel en het weer vlot trekken van vergunningverlening voor activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken (hetgeen ook de drie doelen voor het Programma Aanpak Stikstof waren). Om deze aanpak mogelijk te maken, zijn aanvullende instrumenten voorgesteld in het wetsvoorstel voor de Spoedwet aanpak stikstof.
Uit de memorie van toelichting bij de Spoedwet aanpak stikstof blijkt dat de regering er nog wel vertrouwen in heeft om door de inzet van stikstofreducerende maatregelen andere activiteiten weer mogelijk te maken:
‘Op korte termijn is er behoefte aan verdergaande mogelijkheden om te komen tot een geïntensiveerde, gecoördineerde en samenhangende aanpak gericht op vermindering van de stikstofbelasting op Natura 2000-gebieden in Nederland en natuurherstel en op het weer vlot trekken van de toestemmingverlening op grond van de natuurwetgeving voor activiteiten, in het bijzonder voor activiteiten die een geringe stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden veroorzaken.’
Met de wet worden aanvullende instrumenten geboden om maatregelen te kunnen treffen die bijdragen aan vermindering van de stikstofbelasting en versnelling van het natuurherstel. De wet voorziet in een aantal maatregelen om een gecoördineerde en versnelde aanpak van de stikstofproblematiek mogelijk te maken.
Daartoe wordt:
- een nieuw afwegingskader geformuleerd voor de introductie van drempelwaarden en een systeem voor het beheer van stikstofdepositieruimte in het kader van de Wet natuurbescherming;
- een wijziging doorgevoerd van de Wet dieren met het oog op het stellen van regels inzake de samenstelling van diervoeders of andere stoffen of producten;
- een wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 gerealiseerd waardoor de maximumsnelheid op alle snelwegen wordt verlaagd naar 100 km per uur;
- een wijziging van de Crisis-en herstelwet vastgesteld om de besluitvorming bij fysieke maatregelen voor verbetering of herstel van Natura 2000-gebieden te versnellen;
- de vergunningplicht voor activiteiten met niet-significante effecten voor Natura 2000-gebieden losgelaten.
Wij lichten de verschillende maatregelen hierna kort toe.
1. Drempelwaarde en stikstofregistratie
De Spoedwet aanpak stikstof maakt het invoeren van een drempelwaarde mogelijk. Deze drempelwaarde kan in een ministeriële regeling of een provinciale verordening worden opgenomen. De drempelwaarde kan worden ingevoerd voor bepaalde categorieën projecten, waaraan voorwaarden kunnen worden gesteld. Deze voorwaarden kunnen onder andere betrekking hebben op de toegestane belasting van de natuur, de manier waarop een project wordt gerealiseerd en de ligging van de locatie van een project ten opzichte van een Natura 2000-gebied. De Afdeling advisering van de Raad van State is kritisch over deze mogelijkheid. Zo wijst de Afdeling advisering erop dat een drempelwaarde moet zijn gebaseerd op een passende beoordeling omdat het feitelijk een vrijstelling betreft. 2Kamerstukken 2019/20, 35347, nr. 4, p 7-8. De overbelasting met stikstof is immers voor bijna alle natuurgebieden aanzienlijk en chronisch. Dan behoeft zo’n vrijstelling een sluitende ecologische onderbouwing. Dan zijn we al snel weer terug bij het PAS en weten we aan welke eisen en voorwaarden een passende beoordeling zal moeten voldoen. Het introduceren van een drempelwaarde zal dus, gelet op de ecologische onderbouwing de daarbij horende strikte vereisten, een hele opgave worden. 3NB: besluitvorming over al dan niet daadwerkelijk instellen van een drempelwaarde moet nog plaatsvinden, zie brief Minister LNV, Kamerstukken 2019/20 35347, D, p. 24.
In de wet is verder voorzien in een regeling waarbij projecten worden toegestaan met gebruikmaking van een ‘geregistreerde stikstofdepositieruimte’ (de toelichting spreekt ook wel van een ‘stikstofdepositiebank’). Stikstofdepositieruimte ontstaat, volgens het tweede lid van dat artikel, door aanvullende maatregelen ten opzichte van de in het beheerplan voor het desbetreffende Natura 2000-gebied opgenomen maatregelen. Hoe het stikstofregistratiesysteem werkt, wordt vastgelegd in artikel 2.4 van de Regeling natuurbescherming. De registratie lijkt erg op die onder het PAS. Er kan depositieruimte worden gereserveerd, toegedeeld, afgeschreven en bijgeschreven. De omvang van de depositieruimte is maatwerk: ze is afhankelijk van de vermindering van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van het realiseren van bepaalde bronmaatregelen. Maximaal 70% van de vermindering van stikstofdepositie wordt als depositieruimte in het stikstofregistratiesysteem opgenomen. De sanering van de varkenshouderij en de snelheidsverlaging op de snelwegen dragen, bijvoorbeeld, bij aan de vorming van depositieruimte. De Afdeling advisering van de Raad van State brengt nog maar eens in herinnering dat een registratiesysteem niet eenvoudig is in te passen in de systematiek van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. De regeling is vooral een noodmaatregel, bedoeld vanuit de noodzaak om op korte termijn ruimte te creëren voor vergunningverlening om de acute problemen op te lossen. Het is wat ons betreft de vraag of de ruimte die met de maatregelen ontstaat wel kan worden toebedeeld aan projecten, of dat de maatregelen moeten worden beschouwd als maatregelen die sowieso al genomen moeten worden in het kader van lid 1 en lid 2 van artikel 6 van de Habitatrichtlijn, waardoor zij niet zonder meer kunnen worden ingezet ten behoeve van concrete vergunningverlening, bij wijze van mitigerende maatregelen.
2. Het voerspoor
De Spoedwet aanpak stikstof voorziet eveneens in een wijziging van de Wet dieren. Ook aangepast veevoer kan bijdragen aan het reduceren van de uitstoot van ammoniak door dieren. In de Wet dieren wordt bepaald dat in een ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over de samenstelling van diervoeders of andere stoffen die zijn bedoeld voor het voederen van dieren. Er kan dan worden gedacht aan het instellen van een maximum hoeveelheid van een bestanddeel (zoals eiwitten) in een partij diervoeders. Een belangrijke eis is dat de regels die gesteld worden aan de samenstelling van de diervoeders geen significant negatieve gevolgen mogen hebben voor diergezondheid, dierenwelzijn, volksgezondheid en afzetbelangen. Opmerkelijk is dat de Afdeling advisering van de Raad van State ook kritisch was over deze veevoermaatregel; uiteindelijk hangt het af van de ecologische onderbouwing van deze beoogde maatregel, maar die wordt pas bekend met het opnemen van de maatregel in een ministeriële regeling. Volgens de Afdeling advisering van de Raad van State zal daarbij ook duidelijk moeten worden gemaakt of de maatregelen wel echt nodig zijn en of een vermindering van stikstofdepositie door de veehouderijen niet met een minder vergaande maatregel kan worden bereikt.4Kamerstukken 2019/20, 35347, nr. 4, p. 5 e.v. Kortom, nog genoeg huiswerk voor onze wetgever.
3. Aanpassing maximum snelheid
Een maatregel waar veel over te doen is geweest, is de aanpassing van de snelheid die met de auto mag worden gereden op snelwegen. De verlaging van de maximumsnelheid op snelwegen van 130 naar 100 km/uur wordt overigens niet geregeld in de Spoedwet aanpak stikstof, maar via een wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Over de bijdrage van deze maatregel aan verlaging van de totale stikstofdepositie kunnen we kort zijn: die is gering, maar lijkt voldoende om de woningbouw weer vlot te trekken.5www.rivm.nl/nieuws/rivm-berekeningen-maatregelen-stikstofproblematiek Een andere vraag is, of deze manier van denken (het wegstrepen van het één tegen de uitstoot van het ander) wel een met de Habitatrichtlijn verenigbare wijze van denken is. Wij wezen hier al eerder op. Wie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 29 mei 2019 leest, zal kritisch zijn en concluderen dat de juridische stevigheid op zijn minst onzeker is.
4. Aanpassing Crisis- en herstelwet
Ook de Crisis- en herstelwet wordt gewijzigd, en wel in die zin dat in bijlage I bij deze wet een nieuwe categorie wordt toegevoegd: ‘besluiten over fysieke maatregelen voor verbetering of herstel van Natura 2000-gebieden’. Voor deze besluiten gelden de versnelde procedures uit de Crisis- en herstelwet. Het kabinet geeft in de reactie op het advies van de Raad van State aan dat het kiest voor een omvattende aanpak van de stikstofproblematiek en verdergaande maatregelen om natuurherstel te realiseren. Die aanpak is in voorbereiding. Het besluit over het voor de langere termijn te nemen maatregelenpakket zal worden genomen op basis van het nog te verwachten advies van het Adviescollege stikstofproblematiek daarover.6Nader rapport van 24 november 2019, www.raadvanstate.nl/@118504/w11-19-0355-iv/
5. Het vervallen van de vergunningplicht voor niet-significante effecten op Natura 2000-gebieden.
Deze maatregel heeft niet direct met de stikstofproblematiek te maken, maar is wel een opvallende wijziging van de Wet natuurbescherming, met gevolgen voor de praktijk. De regeling voor de vergunningplicht wordt vervangen. De vergunningplicht op grond van artikel 2.7 lid 2 Wnb gold namelijk ook voor activiteiten die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen: de zogenaamde ‘verslechteringsvergunning’. Het ging daarbij om gevolgen die – gezien de specifieke milieukenmerken en omstandigheden van het Natura 2000-gebied – met zekerheid niet significant konden zijn en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied niet in gevaar konden brengen. Dergelijke activiteiten werden aangeduid als ‘andere handelingen dan projecten’. In beginsel was deze regeling een ‘nationale kop’ op de verplichtingen voortvloeiend uit artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn. Die nationale kop is nu ‘geslecht’ omdat, volgens de regering, er voldoende alternatieve instrumenten in de Wnb staan waarmee een dreigende verslechtering van de natuurwaarden kan worden voorkomen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de aanschrijvingsbevoegdheid geregeld in artikel 2.4 van de Wnb. 7Kamerstukken 2019/20, 35347, nr. 3, p. 11. Een ‘preventieve toetsing op verslechtering’ vervalt hiermee. Er zal een extra noodzaak zijn voor toezicht en handhaving om te bewaken dat er ten gevolge van niet-vergunningplichtige, niet-significante handelingen, daadwerkelijk geen (cumulatieve) verslechtering optreedt. In het kader van de rechtszekerheid van een initiatiefnemer zal het vervallen van deze nationale kop niet per definitie als een verbetering worden beschouwd. Tot slot is de uitzondering op de vergunningplicht voor bestaand gebruik, zijnde gebruik dat op 31 maart 2010 feitelijk aanwezig was en sindsdien niet of niet betekenende mate is gewijzigd, komen te vervallen.
B. De concept-Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur
Op 20 december 2019 werd de concept-Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur gepubliceerd en ter consultatie voorgelegd. Tot 9 januari 2020 kon een ieder reageren op de concept-regeling en bijbehorende ontwerp-toelichting.
De Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur is feitelijk een uitwerking van het registratiesysteem dat in de Spoedwet werd aangekondigd. Het stikstofregistratiesysteem werkt, zoals gezegd, net als onder het PAS. Het komt erop neer dat per locatie, per hexagoon binnen een voor stikstof gevoelige habitat van een Natura 2000-gebied, de positieve effecten van stikstofbeperkende maatregelen worden geregistreerd als depositieruimte. Het gaat om reductie van depositie die wordt bereikt door verlaging van de maximumsnelheid op autosnelwegen, de effecten van de veevoermaatregelen en de uitkoop van de varkenshouderijen. Dit zijn bronmaatregelen. De regeling voorziet erin dat ten hoogste 70% van de met een maatregel gemoeide vermindering van de stikstofdepositie betrokken mag worden in de ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe bouwprojecten. Ten minste 30% moet dus worden gereserveerd voor de natuur. Onder het PAS was dat nog 50%… Het is de vraag hoe deze verdeling zich verhoudt tot instandhoudings- en passende maatregelen die genomen moeten worden op grond van artikel 6 lid 1 en lid 2 Habitatrichtlijn. Op grond hiervan geldt immers de verplichting om ervoor te zorgen dat Natura 2000-gebieden niet verslechteren, waar nodig te verbeteren, om die gebieden uiteindelijk in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Meer concreet is het dus de vraag hoeveel ruimte de maatregelen kunnen genereren voor nieuwe projecten bij wijze van mitigerende maatregelen. Bovendien moet de effectiviteit van de maatregelen nog wetenschappelijk worden beoordeeld. Naar die beoordeling zal ook bij de vergunningverlening van de individuele bouwprojecten kunnen worden verwezen. Het systeem moet verder werken als volgt: als in het registratiesysteem door het treffen van de bronmaatregelen een behaalde stikstofreductie is bereikt en geregistreerd, dan kan bij vergunningverlening voor een project voor een bepaalde hoeveelheid stikstof voor een bepaalde locatie (hexogeen) een beroep op de behaalde depositieruimte worden gedaan. De voor het project noodzakelijke hoeveelheid stikstof wordt dan afgeboekt in het register, zodat deze niet meer kan worden gebruikt voor een ander project. Niet iedereen kan hiervan profiteren: via het stikstofregistratiesysteem kan uitsluitend een beroep worden gedaan voor bouwprojecten met de aanleg en gebruik van (nuts)voorzieningen. Ook een aantal tracébesluiten voor MIRT-projecten mogen op de regeling een beroep doen. Er wordt van uitgegaan dat hiermee 75.000 woningen gebouwd kunnen gaan worden.
Wie het PAS kent, zal zich in de systematiek herkennen: dit is een PAS 2.0! De vraag is dan ook of de alsnog benodigde passende beoordeling zal kunnen voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn. Bij gebreke aan een ecologische onderbouwing is het antwoord op die vraag nog onduidelijk. Helder is in ieder geval dat men goed de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 bij de hand zal moeten houden. Verder is natuurlijk opvallend dat vele sectoren (industrie bijvoorbeeld) geen beroep op deze regeling kunnen doen. Ze is daarom maatschappelijk gezien maar beperkt van belang.
C. De provinciale beleidsregels intern- en extern salderen
Eind december zijn de nieuwe provinciale Beleidsregels intern en extern salderen bekendgemaakt en, met uitzondering van de provincie Friesland, vastgesteld. Inmiddels geldt ook in Fryslân de beleidsregel met als gevolg dat in de twaalf provincies dezelfde beleidsregels van kracht zijn op dit onderwerp.
Net als in de jurisprudentie maken de beleidsregels onderscheid tussen intern en extern salderen en geven de beleidsregels voor beide categorieën specifieke vereisten. De beleidsregels geven regels over vergunningverlening. Door ook intern salderen in dat kader te betrekken, gaan de beleidsregels er kennelijk vanuit dat ook als intern kan worden gesaldeerd, er wél een Wnb-vergunningplicht geldt (die, als gevolg van het intern salderen, dan vervolgens verleend kan worden). Gezien de omstandigheid dat per 1 januari 2020 de zogenaamde verslechteringsvergunning is komen te vervallen, vragen wij ons af er nog wel een vergunningplicht geldt voor een project waar, als gevolg van intern salderen, per saldo geen sprake is van een toename van stikstofdepositie en dus op voorhand significante gevolgen kunnen worden uitgesloten. Logischerwijs kunnen gedeputeerde staten, vanuit de beleidsregels, geen vergunningplicht in het leven roepen. Wij menen dat het goed verdedigbaar is dat een voortoets volstaat. Tegelijkertijd is vanuit een initiatiefnemer goed voorstelbaar dat zekerheidshalve wél een Wnb-vergunningaanvraag wordt gedaan.
Een ander belangrijk element in de beleidsregels is dat voor zowel intern als extern salderen als uitgangspunt geldt dat de vergunde c.q. toegestane én feitelijke gerealiseerde capaciteit kan worden gebruikt voor salderen. Op dit uitgangspunten maken de beleidsregels vervolgens een aantal uitzonderingen.
Verder verdient aandacht dat de beleidsregels een verplichting opleggen om AERIUS Calculator toe te passen als het te gebruiken model, hoewel dat sinds de wijziging van de Regeling natuurbescherming op 31 augustus 2019 niet meer verplicht is voorgeschreven.
In grote lijnen komen de nieuwe beleidsregels overeen met de oude beleidsregels. De nieuwe Beleidsregels intern en extern salderen verschillen op enkele punten van de beleidsregels zoals deze op 8 oktober 2019 waren vastgesteld.
Intern salderen
Bij de oude interne beleidsregels kon in beginsel slechts intern worden gesaldeerd als sprake was van (1) capaciteit die feitelijk aantoonbaar is gerealiseerd en (2) voor zover de aanvrager (indien nodig) ook beschikte over de benodigde fosfaatrechten, pluimveerechten, varkensrechten of CO2-rechten. Bij de nieuwe beleidsregels is dit laatste vereiste komen te vervallen. Onder de oude beleidsregels bestonden ook al uitzonderingen op de hoofdregel dat slechts intern kan worden gesaldeerd met capaciteit die feitelijk aantoonbaar is gerealiseerd. Een belangrijke uitzonderingscategorie waarbij uitgegaan mag worden van de vergunde capaciteit bij intern salderen betreft de zogenaamde lid 8 sub e-categorie, waarin onder andere energieprojecten van nationaal belang, wegen, woningbouw en duurzame energieopwekking worden genoemd. De nieuwe beleidsregel voegt een nieuwe en additionele uitzonderingscategorie toe, namelijk wanneer de aanvraag ziet op het toepassen van een alternatieve verdergaande N-emissiereducerende techniek ter vervanging van de eerder verleende emissiereducerende techniek, die leidt tot een vermindering van de N-emissie, zonder uitbreiding van de capaciteit zoals opgenomen in de laatste verleende toestemming. In het licht van de ontstaansreden van de beleidsregels juichen we deze toevoeging vanzelfsprekend toe.
Extern salderen
Onder de oude beleidsregels was het slechts mogelijk extern te salderen wanneer de saldogevende activiteit aantoonbaar feitelijk werd benut op 8 oktober 2019. De nieuwe beleidsregels gaan – net als bij intern salderen – uit van de feitelijke gerealiseerde capaciteit. Dit is een verruiming ten opzichte van de oude beleidsregel. Bovendien zal eenvoudiger aan te tonen en te controleren zijn dat een capaciteit is gerealiseerd dan dat deze ook daadwerkelijk is benut. De referentiedatum is vervolgens de feitelijk gerealiseerde capaciteit op het moment van het indienen van een nieuwe vergunningaanvraag.
Als nieuwe en aanvullende voorwaarde bij extern salderen, geldt op grond van de nieuwe beleidsregels dat de saldogever eerst moet verzoeken om zijn vergunning voor de niet-gerealiseerde capaciteit in te trekken. Pas daarna verleent het bevoegd gezag een natuurvergunning aan de saldo-ontvanger. Volgens de toelichting is deze toevoeging noodzakelijk om te voorkomen dat de saldogevende partij alsnog het niet gerealiseerde deel van zijn toestemming kan benutten, en doordoor een stijging van de depositie kan optreden.
Ongewijzigd is verder dat bij extern salderen sprake is van afroming van de depositieruimte. 70% kan worden ingezet voor salderen; 30% gaat naar natuur. Wij wezen er al eerder op dat zal moeten blijken of deze verhouding voldoende is in het kader van de verplichtingen van artikel 6 lid 1 en lid 2 Habitatrichtlijn.
Extern salderen met veehouderijen is vooralsnog, net als onder de oude beleidsregels, totdat landelijke wetgeving op dat moment is vastgesteld, niet mogelijk. Uit de Kamerbrief van de minister van 7 februari jl. wordt meer duidelijk over de mogelijkheden om te kunnen salderen met boerenbedrijven. Kort en goed wordt de systematiek als volgt. Als de overheid het boerenbedrijf minnelijk opkoopt, dan zullen de productierechten in beginsel, tenzij het aantal fosfaatrechten in de markt onder het productieplafond zit én een reductie van de stikstofdepositie is bereikt, worden ingenomen en doorgehaald. In het kader van de doelstellingen van artikel 6 lid 1 en lid 2 Habitatrichtlijn, lijkt ons dit ook een verstandige lijn. Bij opkoop van veehouderijbedrijven door private partijen, bijvoorbeeld in het kader van extern salderen, is er geen koppeling met productierechten. Productierechten zijn in dat geval vrij verhandelbaar en kunnen worden gebruikt door een veehouder die hiervoor emissieruimte heeft in zijn natuurvergunning. Volgens de minister is voor het kunnen opkopen van veehouderijbedrijven ten behoeve van salderen door private partijen geen wijziging in landelijke wetgeving vereist. Het is de vraag hoe dit zich verhoudt tot de eis in de beleidsregels dat niet extern kan worden gesaldeerd met boerenbedrijven tot vaststelling van landelijke wetgeving op dit onderdeel (zie art. 6 lid 12 Habitatrichtlijn). Het betekent volgens ons in ieder geval niet dat nú extern gesaldeerd kan worden met boerenbedrijven. Extern salderen met boerenbedrijven zal in ieder geval nog wel even moeten wachten totdat verdere randvoorwaarden bekend worden gemaakt. De minister kondigt in haar brief van 7 februari aan te willen voorkomen dat nu al ongecontroleerde opkoop van veehouderijen gaat plaatsvinden. De minister wil de regie houden en borgen dat extern salderen past binnen de gebiedsgerichte aanpak.
Tot slot kondigt de minister in haar brief aan zich in te zetten om het verleasen van niet-benutte stikstofruimte in een vergunning mogelijk te maken bij wijze van extern salderen. De gedachte is dat een ondernemer een deel van zijn niet-benutte stikstofruimte in zijn vergunning op tijdelijke basis beschikbaar zou moeten kunnen stellen aan een andere initiatiefnemer, voor zover die activiteiten van die andere initiatiefnemer slechts stikstofdepositie veroorzaken. Verder geldt, net als bij extern salderen, als uitgangspunt dat slechts de gerealiseerde capaciteit van de vergunning kan worden ingezet om te verleasen, waarbij 30% niet kan worden ingezet. De minister wijst er verder op dat gegarandeerd moet worden dat de verleasde ruimte niet dubbel wordt gebruikt. Volgens de minister kan dit worden vastgelegd in een overeenkomst, die wordt overgelegd bij de aanvraag van de natuurvergunning door de initiatiefnemer die stikstofruimte nodig heeft. Wij vragen ons wel af hoe de overheid naleving van die overeenkomst kan afdwingen als zij geen partij is bij die overeenkomst. Al zou de overheid partij zijn bij die overeenkomst, dan kan het afdwingen van die afspraken in een civiele procedure lastig, tijdrovend en bovendien kostbaar zijn. We vragen ons af of dat nu de bedoeling is. Bestuursrechtelijk lijkt optreden tegen het verleasende bedrijf dat zijn rechten volledig zelf blijft gebruiken lastig, wanneer zijn vergunning op zichzelf mogelijkheden biedt om die ruimte te gebruiken. Bovendien zal een overtreding c.q. wanprestatie ook niet eenvoudig vast te stellen zijn. Kort en goed: mooi dat de minister kijkt naar dergelijke creatieve oplossingsrichtingen, maar het juridisch vormgeven ervan zal niet eenvoudig zijn.
Conclusie:
Vanuit de overheid, marktpartijen en belangenorganisaties wordt met man en macht gewerkt om de stikstofimpasse op te lossen. We zijn inmiddels bijna een jaar verder sinds de PAS-uitspraak en de concrete resultaten van al deze inspanningen zijn nog nauwelijks zichtbaar. Het is ook een illusie om te denken dat deze impasse snel en eenvoudig is op te lossen. Het is een operatie van de lange adem, waarbij de concrete oplossingen die uiteindelijk voorliggen zeer kritisch zullen worden aanschouwd en aangevochten. De wetgever moet naar onze inschatting waken voor een oplossingsrichting die teveel overeenkomsten vertoont met het oude PAS. Of dat het geval gaat zijn, moet nog blijken uit de verdere stappen en acties die door de wetgever gemaakt moeten worden. Wij houden u op de hoogte.