Gaan de wieken sneller draaien met de Structuurvisie wind op land?
In Bouwrecht 2013/89 gingen Erwin Noordover en Aaldert ten Veen in op de Rijksstructuurvisie wind op land.
Voetnoten
1.
De 14% volgt uit de Europese Richtlijn voor hernieuwbare energie (2009/28/EG). De 16% is dus het gevolg van het regeerakkoord tussen de VVD en de PvdA, Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15.
2.
Kamerstukken II2012/13, 33 612, nr. 1.
3.
Erwin Noordover en Aaldert ten Veen zijn beiden advocaat bij Stibbe te Amsterdam en zijn betrokken geweest bij de vergunningverlening voor het Windpark Noordoostpolder. Schrijvers zijn dank verschuldigd aan Marieke Kaajan en Annemarie Drahmann (beide werkzaam bij Stibbe) voor hun opmerkingen op een eerder concept van dit artikel.
4.
Gebaseerd op art. 2.3, lid 1 Wro vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu op 13 maart 2012, Stcrt. 2012, 4888. Het ontwerp van de SVIR was bij brief van 14 juni 2011 aan de Tweede Kamer gezonden, tegelijk met onder meer het ontwerp van het Barro en het plan-MER voor de SVIR (Kamerstukken II 2010/11, 32 660, nr. 17).
5.
Zie voor een nadere beschrijving van de SVIR: E. Noordover, ‘SVIR en Barro: beleid en regel voor de nationale ruimte’, BR2012/49.
6.
Zie ook de realisatieparagraaf van de SVIR, waarin de nadere invulling van het beleid voor windparken op land is beschreven.
7.
Kopie van deze brief is te vinden op de website van het IPO onder beleidsveld ‘Duurzame ruimtelijke ontwikkeling & waterbeheer’, het dossier ‘Wind op land’ (www.ipo.nl/files/4613/5731/2441/brief_windenergie_maart_2011.pdf).
8.
Kopie van deze brief is te vinden op de website van het IPO onder beleidsveld ‘Duurzame ruimtelijke ontwikkeling & waterbeheer’, het dossier ‘Wind op land’ (www.ipo.nl/files/4813/5722/9027/brief_ruimtelijke_reservering_windenergie_in_de_provincies.pdf).
9.
Kamerstukken II 2011/12, 29 023, nr. 135.
10.
Kamerstukken II 2011/12, 29 023, nr. 134 en Kamerstukken II 2011/12, 105-71-179.
11.
Stcrt. 2012, 19808.
12.
Kamerstukken II 2012/13, 33 400 XII, nr. 54.
13.
Overigens is er op 12 september 2012 een voornemen tot het opstellen van de SWOL gepubliceerd, Stcrt. 2012, 18669.
14.
Door toepassing van de RCR op een windpark met een vermogen van minder dan 100 MW, waarvoor een afzonderlijk besluit op grond van art. 3.35 Wro vereist is.
15.
Persbericht d.d. 29 maart 2013, te vinden op de website:www.nwea.nl/Structuurvisie%20Wind%20op%20Land%20%28reactie%20NWEA%29.
16.
In categorie D 22.2 Besluit-m.e.r. wordt de activiteit ‘oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark’ aangewezen als m.e.r.-beoordelingsplichtig, indien het een activiteit betreft met een vermogen van 15 MW of meer dan wel 10 windturbines of meer.
17.
Zie ABRvS 29 februari 2012, LJN BV7245 en de noot van G.A.J.M. Hoevenaars bij HvJ EU 22 september 2011, JM 2011/128.
18.
Zie ook art. 1 van Richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s en het bijhorende guidance document ‘Uitvoering van richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s’.
19.
ABRvS 13 februari 2013, LJN BZ1278, r.o. 3.4.
20.
Zie ABRvS 8 februari 2012, LJN BV3215, r.o. 2.29 voor de mogelijkheid om aan te sluiten bij beleidsdocumenten (in casu de Nota Ruimte en het Nationale Waterplan).
21.
ABRvS 27 oktober 2010, AB 2010/835.
22.
Kamerstukken II 2010/11, 32 660, nr. 17, p. 1.
23.
Recentelijk is een noodzakelijke aanpassing van de Wro tot stand gekomen, zodat thans art. 4.3 Wro een grondslag biedt om provincies in medebewind te roepen bij de uitwerking van regels uit het Barro; Stb. 2012, 306, inwerkingtreding Stb.2012, 391. Zie over de noodzaak van de aanpassing: A.A.J. de Gier, ‘Nationaal en provinciaal ruimtelijk beleid bij wettelijk voorschrift. Het (voorgenomen) gebruik van de figuur van de algemene regels in de Wet ruimtelijke ordening’, Gst. 2009/62, afl. 7319, p. 294-297; en M. Claessens & D.S.P. Fransen, ‘Van PKB naar AMvB. De systematiek van het waterbeleid onder de AMvB Ruimte’, TO 2009, nr. 4, p. 178-187.
24.
Kamerstukken II 2002/03, 28 916, nr. 3, p. 43.
25.
Art. 2.5.3 Barro jo. kaart 4.
26.
Art. 2.5.14 Barro.
27.
Art. 2.5.6 Barro.
28.
Art. 2.5.4, lid 1 Barro.
29.
Art. 2.5.2 Barro.
30.
Art. 2.5.5, lid 1 Barro.
31.
Art. 2.5.5, lid 2 Barro.
32.
Art. 2.5.5, lid 3 Barro.
33.
Art. 3.5.4, lid 2 Barro.
34.
Zie P. Mendelts, ‘Waar vinden we het Waddenzeebeleid?’, TO 2013, nr 1, p. 26-32.
35.
Deze afkorting staat voor 1. Alternatieven; 2. Dwingende redenen van groot openbaar belang; en 3. Compensatie.
36.
Art. 4.3, lid 1 Wro.
37.
Het nationaal belang van opwekking van voldoende windenergie is nogmaals bevestigd in de ontwerp-SWOL, zie par. 1.3, p. 7.
38.
Overigens hebben beide Kamers de mogelijkheid om na vaststelling van de SWOL hierover te beraadslagen. Gedurende deze beraadslaging wordt de verwezenlijking van de SWOL geschorst, zie art. 2.3, lid 4 Wro.
39.
Dit artikel gaat niet in op de concrete vergunningverlening, dan wel de besluitvorming door gemeenten. Verder is ook de Crisis- en herstelwet van toepassing op windparken met een vermogen van meer dan 5 MW, maar dit blijft verder ook onbesproken.
40.
Zie over de afwezigheid van een juridische koppeling aan structuurvisies ook Kamerstukken I 2005/06, 28 916, C, p. 33.
41.
Art. 9e, lid 1 E-wet.
42.
Art. 9b, lid 1, onder a E-wet. Zie voor een algemene beschrijving van de RCR ook M.M. Kaajan, ‘Rijkscoördinatieregeling energie-infrastructuurprojecten: een handige regeling maar wel met haken en ogen’, NTE 2009, nr. 2, p. 70-77.
43.
De eerste fase is afgerond met de uitspraak van de ABRvS 8 februari 2012, LJN BV3215. De tweede fase is afgerond met de uitspraak van de ABRvS 21 november 2012, LJN BY3691. In de derde fase heeft de ABRvS ten tijde van het afronden van dit artikel nog geen uitspraak gedaan.
44.
Art. 9d, lid 2 E-wet.
45.
Art. 9d, lid 3 E-wet.
46.
Art. 3.28, lid 1 Wro.
47.
Deze periode beslaat maximaal 10 jaar, art. 3.28, lid 5 Wro.
48.
Art. 3.35, lid 3, tweede en derde volzin Wro.
49.
Art. 3.36, lid 1 Wro.
50.
ABRvS 8 februari 2012, LJN BV3215.
51.
Art. 35, lid 3, laatste volzin Wro.
52.
Art. 9c, lid 3, onder 3 E-wet.
53.
Art. 3.35, lid 8 Wro.
54.
Art. 3.35, lid 5 Wro.
55.
Art. 3.35, lid 6 Wro.
56.
Art. 9b, lid 3 E-wet.
57.
Dit betreft een niet-appellabel voorbereidingsbesluit.
58.
Art. 9e, lid 1 E-wet.
59.
Art. 9e, lid 1 E-wet.
60.
Art. 9e, lid 2 E-wet.
61.
62.
64.
65.
66.
ABRvS 19 december 2012, LJN BY6671.
67.
Art. 9e, lid 5 E-wet. Dit laat uiteraard onverlet dat een provincie meer vermogen aan wind realiseert dan op grond van de genoemde AMvB vereist is.
68.
Art. 9e, lid 6 E-wet.
69.
Art. 9f, lid 1 E-wet.
70.
71.
72.
73.
Art. 9f, lid 6 E-wet.
74.
Art. 9f, lid 2 E-wet.
75.
76.
77.
Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, p. 22.
78.
Zie ook M.A.A. Soppe in diens noot bij Rb. Haarlem 4 maart 2013, M en R 2013/42, waarin onder verwijzing naar de Chwwordt gesteld dat het verdedigbaar is dat het college van gedeputeerde staten het in beginsel bevoegde gezag is voor windparken met een vermogen tussen de 5 en 100 MW.
1. De beleidsdoelen voor windenergie
1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (‘SVIR’)
1.2 De invulling van wind op land
1.2.1 Discussie tussen Rijk en provincies
1.2.2 De motie-Dikkers en de Aanhoudingsregeling
1.2.3 De uiteindelijke afspraken tussen Rijk en provincies
2. De ontwerp-structuurvisie wind op land
2.1 Doel en reikwijdte van de SWOL
2.2 De gebiedskeuze in de SWOL
2.3 Het milieueffectonderzoek voor de SWOL
3. Windturbines in het Barro
3.1 Het Barro
3.2 Plaatsing van windturbines langs de Waddenzee
3.3 Opnemen van de SWOL in het Barro?
4. De coördinatieregelingen voor windparken
4.1 Algemene opmerkingen
4.2 Rijkscoördinatieregeling
4.2.1 Rijksinpassingsplan
4.2.2 Coördinatie en besluitvorming
4.3 Provinciale coördinatieregeling
4.3.1 Provinciaal inpassingsplan
4.3.2 Coördinatie & besluitvorming
5. Afronding