Watervergunning en verenigbaarheid met de doelstellingen van de Waterwet (art. 6.21)
Een watervergunning wordt geweigerd als de verlening van die vergunning niet verenigbaar is met doelstellingen van de Waterwet een omgekeerde redenering geldt echter niet.
Een watervergunning wordt op grond van artikel 6.21 Waterwet getoetst aan de doelstellingen uit artikel 2.1 Waterwet. Op 18 maart 2015 heeft de Afdeling (ABRvS 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:875) duidelijk gemaakt dat er weliswaar geen strijd met de doelstellingen uit artikel 2.1 Waterwet mag ontstaan met de activiteit waarvoor de watervergunning wordt verleend, maar dat dit niet betekent dat de vergunde activiteiten noodzakelijk moet zijn om doelstellingen uit artikel 2.1 Waterwet te bereiken.
Deze uitspraak van de Afdeling geeft weer meer duidelijkheid over het toetsingskader van de Waterwet bij watervergunningen. Hoewel de uitkomst mij niet verbaast, is het wel goed om te realiseren dat een doelstelling die dient als toetsingeskader, in dit geval als weigeringsgrond niet hetzelfde is als de eis om (actief) bij te dragen aan het behalen van die doelstelling.
Op grond van artikel 6.21 Waterwet is onverenigbaarheid met de doelstellingen van de Waterwet een dwingende weigeringsgrond. Het toetsingskader voor die onverenigbaarheid zijn de normen uit hoofdstuk 2 Waterwet, het bepaalde in het beheerplan. De doelstellingen van artikel 2.1 Waterwet zijn: voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Die maatschappelijke functies zorgen dat de doelstellingen heel erg ruim zijn. Zo is bijvoorbeeld recreatie is een (mogelijke) maatschappelijke functies van het watersysteem. De Afdeling (ABRvS) oordeelde eerder in een uitspraak van 25 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2357, AB 2014/351 met noot Van Rijswick) dat de veiligheid van een rondvaartboot en de mensen die daarop varen een maatschappelijke functie (recreatie) kan betreffen waardoor een watervergunning geweigerd zou kunnen worden. “Met een rondvaartboot een tocht op de Oosterschelde maken is een vorm van recreatie binnen het watersysteem en raakt de vervulling van een maatschappelijke functie door een watersysteem. Derhalve is de veiligheid van de boot en de mensen daarop een belang op grond waarvan de vergunning met toepassing van art. 6.21 van de Waterwet zou kunnen worden geweigerd.” In de noot onder die uitspraak in AB 2014/351 merkt Van Rjjswick terecht op dat “de vergunning kennelijk ook kan worden geweigerd alléén vanwege de doelstelling dat een watersysteem zijn maatschappelijke functies dient te vervullen. Uitgaande van de bewoordingen van de Waterwet is het logisch en begrijpelijk dat de Afdeling het toetsingskader zo uitlegt, omdat de wetgever zeer bewust geen rangorde heeft willen aanbrengen in de drie doelstellingen van de Waterwet. Ik voorzie hier echter nog lastige afwegingen van mogelijke tegenstrijdige belangen voor het vergunningverlenend orgaan.”
Voor de Nederlandse exclusieve economische zone geldt tevens artikel 6.11 Waterwet als toetsingskader bij de vergunningverlening. In artikel 6.11 Waterwet is bepaald dat de bevoegdheden op grond van de Waterwet ook kunnen worden toegepast ten behoeve van andere belangen voor zover het gaat om:
1) handelingen in de Nederlandse exclusieve economische zone; en
2) voor zover daarin niet bij of krachtens een andere wet in is voorzien.
In de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2014 werd overwogen dat bijvoorbeeld ook planologische belangen daaronder kunnen vallen.
“Volgens de memorie van toelichting bij de Waterwet (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, p. 121) kunnen planologische belangen op grond van art. 6.11 lid 1 van de Waterwet een rol spelen ten aanzien van handelingen als bedoeld in art. 6.5, aanhef en onder c, die plaatsvinden in de Nederlandse exclusieve economische zone, nu de Wet ruimtelijke ordening in die zone niet van toepassing is.” Omdat het in die zaak ging om een windpark dat buiten EEZ was gelegen was dit echter niet aan de orde, omdat in dat geval de Wro gewoon van toepassing is en de planolosche belangen dus reeds onder het wettelijke kader van de Wro worden gereguleerd.
Fleur Onrust