Watervergunning kan alleen verplichtingen voor vergunninghouder bevatten
Uitspraak (ABRvS) van 8 oktober 2014 waarbij aan een watervergunning in een voorschrift een verplichting was opgelegd aan derden om compenserende maatregelen te treffen. Verplichtingen kunnen echter alleen aan de vergunninghouder worden opgelegd.
Aan de orde waren watervergunningen voor het aanleggen van een nieuwe beek, het dempen en aanpassen van watergangen, het aanbrengen van dammen met en zonder duiker, het opruimen van bruggen, het aanbrengen van voorden, stuwen, een vistrap, kaden en slenkpassages, het realiseren van overlopen, het verwijderen van kunstwerken, het uitvoeren van compenserende maatregelen en het veranderen van peilen.
In een van de vergunningvoorschriften was opgenomen dat er een verplichting tot beheer en onderhoud van de compenserende maatregelen rust op de eigenaren van de percelen waarop de maatregelen worden uitgevoerd. Deze eigenaren zijn echter geen vergunninghouder. De watervergunning is verleend aan een andere entiteit die ook niets met deze eigenaren van doen heeft.
Het dagelijks bestuur meent dat de Waterwet zich niet tegen een dergelijk voorschrift verzet. Daarbij wijst het dagelijks bestuur naar artikel 6.20, eerste lid, van de Waterwet, waarin volgens het dagelijks bestuur geen beperking is opgenomen ten aanzien van de adressaat van de op grond van die bepaling te stellen voorschriften en beperkingen. Het dagelijks bestuur overweegt daarnaast nog dat de eigenaren van de betrokken percelen voordeel ondervinden van de compenserende maatregelen en dat deze verplichting daarom ook niet onredelijk is.
De Afdeling overweegt echter dat het niet mogelijk is om verplichtingen aan derden op te leggen. Dat lijkt mij ook geheel in lijn met de systematiek van vergunningstelsels in het algemeen en het bestuursrechtelijk handhavingssysteem. Het zou toch vreemd zijn om aangesproken te kunnen worden voor het niet nakomen van verplichtingen die niet eens rechtstreeks aan jou zijn opgelegd (in een vergunning of anderszins).
De Afdeling overweegt in deze uitspraak dan ook als volgt: “De bepalingen van de Waterwet noch enige andere wettelijke bepaling bieden grondslag om aan een watervergunning een voorschrift te verbinden dat, zoals voorschrift 8, aan anderen dan de vergunninghouder een verplichting oplegt. Anders dan het dagelijks bestuur veronderstelt, kan aan artikel 6.20, eerste lid, van de Waterwet niet een dergelijke grondslag worden ontleend.”
Dit is de link naar deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 oktober 2014.