Veranderingsvergunning voor een inrichting
Wanneer kan er een veranderingsvergunning voor een inrichting verleend worden? Een veranderingsvergunning kan slechts worden verleend in gevallen waarin voor het in werking zijn van de inrichting al een vergunning geldt.
De Afdeling heeft op 8 april 2015 uitspraak gedaan over een door GS verleende omgevingsvergunning voor het veranderen van een inrichting en bouwen van een bouwwerk. Het bedrijf waaraan de vergunning werd verleend stelde zich in de procedure op het standpunt dat er geen veranderingsvergunning verleend had mogen worden. Dit standpunt wordt door de Afdeling gevolgd. Een veranderingsvergunning kan slechts worden verleend in gevallen waarin voor het in werking zijn van de inrichting al een vergunning geldt. Voor de inrichting was in het verleden een vergunning verleend voor een stortplaats. Het betrof hier evenwel een vergunning voor tien jaar, zodat de vergunning na deze termijn was vervallen. Wel is het zo dat nog een aantal voorschriften uit die vergunning dat op grond van art. 8.16 van de Wm (thans: artikel 2.23b van de Wabo) van kracht is gebleven. Het betreft voorschriften waarvan in de oorspronkelijke vergunning was bepaald dat deze blijven gelden nadat een vergunnins is vervallen. Het met toepassing van artikel 8.16 Wm van kracht zijn van enkele voorschriften kan echter, aldus de Afdeling, niet gelijkgesteld worden met een voor een inrichting geldende vergunning. Er kon daarom inderdaad geen veranderingsvergunning verleend mogen worden; er gold immers geen vergunning meer die veranderd kon worden.
De Afdeling komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en vernietigt de besluiten op bezwaar tegen de verlening van de omgevingsvergunning. De Afdeling overweegt vervolgens dat GS zal moeten beoordelen of de installatie waarvoor vergunning is gevraagd op zichzelf dan wel in verbinding met (delen van) de voormalige stortplaats een (vergunningplichtige) inrichting is waarvoor GS het bevoegd gezag is, en aan de hand daarvan – zo nodig na aanvulling of wijziging van de aanvraag, het herroepen van het primaire besluit dan wel het alsnog doorlopen van de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde uniforme openbare voorbereidingsprocedure – opnieuw moeten besluiten over de gevraagde omgevingsvergunning, dan wel de aanvraag aan het college van burgemeester en wethouders moeten doorzenden.
Hier kunt u doorklikken naar de tekst van de gehele uitspraak.
Fleur Onrust