Toch geen overgangsrecht voor Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen?
Met de uitspraak van 1 oktober 2015 gaat de rechtbank Zeeland-West-Brabant lijnrecht in tegen een eerdere uitspraak van de ABRvS.
In deze uitspraak van 17 december 2014 concludeerde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), anders dan voorheen, dat de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen niet langer als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. Daardoor zijn beslissingen van deze Stichting niet langer besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en kan hier dus niet meer bij de bestuursrechter over worden geprocedeerd. Over deze uitspraak schreef ik eerder dit bericht.
Overgangsregeling
Met het oog op de consequenties van de uitspraak van 17 december formuleerde de ABRvS tegelijkertijd een overgangsregeling. Deze regeling hield in dat alle tot 1 maart 2015 genomen beslissingen over het al dan niet verstrekken van een nationale hypotheekgarantie en beslissingen omtrent het al dan niet kwijtschelden van schulden als gevolg van aan geldgevers uitbetaalde verliesdeclaraties, worden aangemerkt als besluiten als bedoeld in art. 1:3 Awb. Door dit overgangsregime kon, ondanks dat formeel bezien geen sprake is van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit, tegen beslissingen tot 1 maart 2015 genomen wel bezwaar worden gemaakt en beroep worden ingesteld.
De consequentie hiervan is ook dat als geen bezwaar of beroep werd ingesteld tegen een beslissing van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen die voor 1 maart 2015 wordt genomen, deze beslissing onherroepelijk zou worden.
Het is deze overgangsregeling die nu door de rechtbank Zeeland-West-Brabant buiten toepassing wordt gelaten. De rechtbank draagt hiervoor een aantal redenen aan:
- De overgangsregeling van de ABRvS vindt haar basis niet in bestaande wet- of regelgeving, maar moet worden beschouwd als “rechtersrecht” of “rechterlijk overgangsrecht”;
- Hoewel rechtersrecht in bepaalde situaties waarde volgens de rechtbank kan hebben, moet hier voorzichtig en terughoudend mee om worden gegaan. Het is immers in beginsel de wetgever en niet de rechterlijke macht die regels maakt;
- Deze terughoudendheid geldt in het bijzonder in een situatie als deze, waar de overgangsregeling betrekking heeft op de bevoegdheid van de bestuursrechter en de invulling van het besluitbegrip in de Algemene wet bestuursrecht. Dat zijn zulke belangrijke onderdelen van het Nederlandse rechtssysteem, dat zij van openbare orde worden beschouwd. In dit geval gaat dat om onderdelen waaraan iedere rechter ambtshalve dient te toetsen en waarvan in principe niet kan worden afgeweken;
- De rechtbank vindt het voorts van belang dat ook zonder de overgangsregeling geen vacuüm op het gebied van rechtsbescherming ontstaat. Als de bestuursrechter niet bevoegd is, kan een procedure bij de civiele rechter worden gestart. Mede daarom bestaat er geen noodzaak voor een overgangsregeling waardoor de bestuursrechter nog een bepaalde periode bevoegd blijft;
- Tot slot waren andere redenen die voor de ABRvS relevant waren om een overgangsregeling op te stellen (betrokkenen moeten zich kunnen instellen op een andere werkwijze, werklast voor de Stichting) niet overtuigend voor de rechtbank.
Dat betekent dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant de overgangsregeling van de ABRvS buiten toepassing laat en zich onbevoegd verklaart om te oordelen over het lopende geschil. Partijen zullen verder moeten procederen bij de civiele rechter.
Consequenties
De vraagt rijst hoe moet worden omgegaan met deze uitspraak? Anders dan bij een standaard civiele procedure, gelden voor een bestuursrechtelijke procedure strikte termijnen. Als er bijvoorbeeld niet op tijd bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, kan niet meer over een besluit worden geklaagd. Dat geldt voor een civiele en ook voor een bestuursrechtelijke procedure. Als de lijn van de rechtbank Zeeland-West-Brabant niet gedeeld wordt door de ABRvS of de civiele rechter, maar wel door een partij is gevolgd, kan dus een situatie ontstaan dat tegen een beslissing van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen ten onrechte geen bezwaar is gemaakt. De vraag is wanneer de ABRvS duidelijkheid geeft door zich opnieuw uit te spreken over het door haar geformuleerde overgangsregime. Het is raadzaam om tot die tijd uit te gaan van de geldigheid van het overgangsregime zoals geformuleerd door de ABRvS op 17 december 2014.