Terechte weigering handhavend optreden
Voor het corrigeren van de gemeten emissiewaarden vanwege meetonzekerheden overeenkomstig de voorschriften 2.6 en 2.9 van de bijlage bij het Bva en artikel 5.19 van de Activiteitenregeling mag een vaste waarde worden gebruikt. De betrouwbaarheidsinterval hoeft niet per inrichting en per meetsysteem te worden berekend.
Uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015 (201407361/1/A4) inzake de weigering om handhavend op te treden.
Er was een verzoek gedaan om handhavend op te treden tegen de reststoffen-energiecentrale, omdat de centrale meer zoutzuur en waterstoffluoride zou uitstoten dan zou zijn toegestaan op grond van de geldende milieuvergunning. Gedeputeerde Staten weigerde om handhavend op te treden. Er was volgens gedeputeerde staten namelijk geen sprake van een hogere gemiddelde jaaruitstoot van zoutzuur en waterstoffluoride dan toegestaan op grond van de milieuvergunning. Gedeputeerde Staten overwogen dat er continu metingen gedaan worden in de centrale en dat die metingen, op grond van milieuregels, met een bepaalde factor gecorrigeerd worden. Uit die metingen (inclusief correcties) blijkt dat de jaargemiddelden voor zoutzuur en waterstoffluoride niet overschreden worden. Appellante vindt dat de metingen weliswaar gecorrigeerd mogen worden, maar niet met een vaste factor. Die zou per ‘inrichting’ moeten worden berekend. Dat is ten onrechte niet gebeurd, meent appellante.
Appellante voert aan dat het corrigeren van de gemeten emissiewaarden vanwege meetonzekerheden overeenkomstig bepaaldede voorschriften uit het Besluit verbranden afvalstoffen en de Activiteitenregeling weliswaar is toegestaan, maar dat Gedeputeerde State daarbij ten onrechte een vaste waarde heeft toegepast. De af te trekken waarde (de waarde van het zogeheten betrouwbaarheidsinterval) is geen vast getal maar moet per inrichting en per meetsysteem worden berekend, zo stelt appellante.
De Afdeling stelt Gedeputeerde Staten in het gelijk en overweegt, net als de rechtbank dat eerder deed dat de in de voorschriften opgenomen vaste waarden moeten worden aangemerkt als minimumwaarden die mogen worden afgetrokken van de gemeten emissiewaarden. Vergens kijkt de Afdeling naar de meetgevens. Uit de meetgegevens blijkt dat de in het betreffende vergunningvoorschrift opgenomen jaargemiddelde emissiegrenswaarden voor zoutzuur en waterstoffluoride, na toepassing van het betrouwbaarheidsinterval, niet werden overschreden of dreigden te worden overschreden. Het college was derhalve niet bevoegd tot het (preventief) opleggen van handhavingsmaatregelen.
De link naar de gehele uitspraak treft u hier aan.