Medewerking van derden vereisen kan wel in Watervergunning
De Waterwet verzet zich niet tegen het stellen van voorschriften ter naleving waarvan de medewerking van derden is vereist.
Er kunnen geen verplichtingen aan derden worden oplegd in een watervergunning, maar medewerking van derden vereisen kan wel in een Watervergunning.
Als medewerking van derden is vereist om vergunningvoorschriften na te kunnen leven is dat toegestaan, maar verplichtingen kunnen niet aan derden worden opgelegd in een Watervergunning. Bespreking van de uitspraak ABRvS van 26 oktober 2014.
In een eerder nieuwsbericht op onze website (link) besprak ik de uitspraak van de Afdeling (ABRvS) van 8 oktober 2014. In die uitspraak overwoog de Afdeling kort gezegd over een watervergunning waarbij in een voorschrift een verplichting was opgelegd aan derden om compenserende maatregelen te treffen, dat dit niet mogelijk was. Verplichtingen in een watervergunning kunnen alleen aan de vergunninghouder worden opgelegd. Dit betrof een vergunning op grond van art. 6.20 eerste lid Waterwet.
De Afdeling oordeelt nu in haar uitspraak d.d. 26 november 2014, (ECLI:NL:RVS:2014:4247) over een vergunning op grond van de Keur (meer specifiek: Keur waterschap Noorderzijlvest 2009). (Klik op deze link voor de gehele uitspraak) Ingevolge artikel 6.13 van de Waterwet is paragraaf 2 van hoofdstuk 6 van de Waterwet mede van toepassing op vergunningen op grond van de Keur, zoals hier aan de orde. Ook art. 6.21 Waterwet is daarmee op de vergunning op grond van de Keur van toepassing.
De Afdeling overweegt in de uitspraak van 26 november 2014: “Het dagelijks bestuur heeft zich, gelet op artikel 6.21 van de Waterwet, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vergunningverlening slechts mogelijk is indien die wateroverlast wordt voorkomen of in voldoende mate wordt beperkt. Niet in geschil is dat dit redelijkerwijs alleen kan worden bewerkstelligd als compenserende maatregelen zijn getroffen, in de vorm van het aanleggen van een drainage op het perceel van de maatschap, voordat van de vergunning gebruik wordt gemaakt. De voorschriften A.1 en A.2 strekken daartoe en dienen dan ook ter bescherming van een van de belangen waarvoor het vergunningvereiste is gesteld. Verder verzet de Waterwet als zodanig zich niet tegen het stellen van vergunningvoorschriften ter naleving waarvan de medewerking van derden is vereist.” De vergunning was aangevraagd door X voor het verhogen van het peil van een watergang bij zijn perceel om (verdere) verzakking van zijn huis te voorkomen. Deze watergang grenst aan het lagergelegen perceel van Y. Hoewel het niet geheel duidelijk wordt uit de uitspraak lijkt het er op dat Y voornoemde maatschap betreft en de maatregelen dus door Y getroffen moeten worden.
In de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2014 (link naar de uitspraak) was ook een dergelijke situatie aan de orde. In een van de vergunningvoorschriften was opgenomen dat er een verplichting tot beheer en onderhoud van de compenserende maatregelen rust op de eigenaren van de percelen waarop de maatregelen worden uitgevoerd. Deze eigenaren waren echter ook geen vergunninghouder. In die procedure oordeelde de Afdeling: “De bepalingen van de Waterwet noch enige andere wettelijke bepaling bieden grondslag om aan een watervergunning een voorschrift te verbinden dat, zoals voorschrift 8, aan anderen dan de vergunninghouder een verplichting oplegt. Anders dan het dagelijks bestuur veronderstelt, kan aan artikel 6.20, eerste lid, van de Waterwet niet een dergelijke grondslag worden ontleend.”
Het verschil tussen beide uitspraken is dat in het eerste geval (ABRvS 8 oktober 2014) verplichtingen in de vergunning aan derden waren opgelegd, terwijl in de uitspraak van 26 november 2014 de medewerking van derden wordt vereist, maar daarbij zijn de verplichtingen en voorschriften gericht tot de vergunninghouder.