Geen uitzondering op de beginselplicht tot handhaving
De uitspraak laat zien hoe belangrijk het is voor bedrijven om altijd te controleren of het geldende bestemmmingsplan alle activteiten wel toestaat. Op 11 januari 2017 heeft de ABRvS uitspraak gedaan in een procedure over bestuursrechtelijke handhaving. De ABRvS neemt in dit geval geen uitzondering aan op de beginselplicht tot handhaving.
Belang van de uitspraak voor bedrijven
De uitspraak laat zien hoe belangrijk het is voor bedrijven om altijd te controleren of het geldende bestemmmingsplan alle activteiten wel toestaat. De consequentie van handelen in strijd met het bestemmingsplan kan leiden tot het moeten staken van de (bedrijfs) activiteiten en daarmee tot zeer hoge kosten leiden of zelfs tot verplichte bedrijfsverplaatsing.
Beginselplicht tot handhaving
Volgens vaste jurisprudentie geldt er een zogenaamde beginselplicht tot handhaving. Dat betekent dat een bestuursorgaan bij een verzoek om handhaving of indien zij zelf een overtreding van wet- en regelgeving aantreft, (in beginsel) tot handhaving over moet gaan. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het bestuursorgaan afzien van handhavend optreden. Het algemeen belang is nu eenmaal gediend bij handhaving van de geldende wet en regels. Die bijzondere omstandigheden waaronder het bestuursorgaan niet tot handhaving over behoeft te gaan, kunnen zich voordoen indien: (i) er concreet zicht op legalisering bestaat; en (ii) indien handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Uitzondering op de beginselplicht hier niet aan de orde
In dit geval is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van oordeel dat de door appellant aangevoerde bijzondere omstandigheden onvoldoende zijn om van die beginselplicht af te wijken.
Van legalisatie (of concreet zicht daarop) was geen sprake. Er stonden onder meer zeecontainers op het terrein waar geen omgevingsvergunning voor bouwen en afwijking van het bestemmingsplan voor was verleend. Er stond wel vast dat de zeecontainers er stonden in strijd met het bestemmingsplan en zonder benodigde omgevingsvergunning voor bouwen. Het college heeft overwogen dat de zeecontainers, gelet op het advies van de welstandscommissie in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Het college heeft daarbij meteen ook overwogen dat zij niet bereid is om ten behoeve van de zeecontainers medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan, omdat dit afbreuk doet aan de stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied.
De ABRvS oordeelt dat oordeel van het college in beginsel voldoende is om tot handhaving over te kunnen (en moeten) gaan. Het enkele feit dat het college niet bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen betekent dat er geen concreet zicht op legalisering bestaat. Zoals de ABRvS uitdrukkelijk overweegt is een besluit tot weigering gebruik te maken van de bevoegdheid omgevingsvergunning te verlenen als zodanig in deze procedure immers niet aan de orde. daar komt bij dat appellant niets aan kunnen voeren voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het standpunt van het college om niet mee te werken aan het verlenen van een omgevingsvergunning rechtens onjuist is.
Appellant voert verder nog aan dat er een afspraak is met de gemeente dat er een vervangende bedrijfskavel wordt aangeboden aan het bedrijf. Dat is echter nog niet gebeurd. Wat er ook van die afspraak zij, dit geeft geen recht om op het huidige perceel in strijd met het bestemmingsplan en zonder de vereiste omgevingsvergunning te handelen.
Belang voor de praktijk
Kortom, de beginselplicht tot handhaving geldt hier (zoals vrijwel altijd) onverkort. Deze uitspraak laat weer eens zien dat er niet eenvoudig kan worden afgeweken van de begsinelplicht tot handhaving. Ook zien we dat voor situaties waarin er activiteiten worden uitgevoerd of bouwwerken zijn opgericht in strijd met het bestemmingsplan dit niet eenvoudig valt op te lossen. Immers de gemeente heeft een ruime mate van vrijheid om te besluiten of zij een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan wenst te verlenen. Indien het college niet wenst mee te werken, dan kan de strijd met het bestemmingsplan niet worden opgeheven en dienen activiteiten, ook indien deze soms al lange tijd worden uitgevoerd te worden gestaakt.
De indruk bestaat nog wel eens bij bedrijven in de praktijk dat als de activiteit al lange tijd wordt uitgevoerd de gemeente niet meer tot handhaving over kan gaan. Dat is echter niet waar. Ook in die gevallen geldt de beginselplicht tot handhaving. Een ander veelgehoord misverstand is dat de activteit zou zijn toegestaan omdat er een omgevingsvergunning voor milieu voor dezelfde activiteit is verleend. Let wel, dit betreft een andere (juridisch) toetsingskader en daarmee staat geenszins vast of het bestemmingsplan de activteit ter plaatse wel toestaat. Het zou het bevoegd gezag uiteraard sieren om er voor te waken dat er situaties ontstaan waarin het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voor milieu elkaar in de weg staan, maar de verantwoordelijkheid ligt uiteindelijk wel bij het bedrijf.
Voor bedrijven is het daarom van groot belang om altijd te controleren of het bestemmingsplan ter plaatse alle activiteiten wel toestaat. Het gaat dan niet alleen om bouwactivteiten, maar ook om andere bedrijfsactivteiten. De consequentie van handelen in strijd met het bestemmingsplan kan immers leiden tot het moeten staken van de activiteiten en daarmee tot zeer hoge kosten leiden of zelfs tot verplichte bedrijfsverplaatsing.
Zie de tekst van de volledige uitspraak