Effectbeoordeling stikstof op Vlaamse Natura 2000-gebieden via Vlaamse systematiek
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“ABRVS”) d.d. 16 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1312) liet al zien dat bij effecten van stikstofdepositie op Duitse Natura 2000-gebieden een in Duitse gehanteerde en geaccepteerde beoordelingssystematiek kan worden gebruikt, ook als deze systematiek afwijkt van de wijze waarop de ABRVS de effecten op Nederlandse Natura 2000-gebieden beoordeeld wenst te zien.
Met de uitspraak van 27 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3578) bevestigt de ABRVS dat als een project dat in Nederland wordt uitgevoerd, significant negatieve effecten in de vorm van stikstofdepositie heeft op een in België gelegen Natura 2000-gebied, bij de effectbeoordeling mag worden uitgegaan van de, in dit geval, in Vlaanderen gehanteerde beoordelingssystematiek. Na de uitspraak van de ABRVS van 16 april 2014 is deze recente uitspraak weliswaar niet erg opmerkelijk. Aan de andere kant is het voor de praktijk prettig dat met deze uitspraak is bevestigd dat ook de in Vlaanderen gehanteerde beoordelingssystematiek bij effecten in de vorm van stikstofdepositie bij de ABRVS de toets der kritiek kan doorstaan.
Wederom valt op dat de ABRVS tot deze conclusie komt door eenvoudigweg te verwijzen naar het feit dat de gehanteerde methode in de praktijk in Vlaanderen wordt toegepast en daar gangbaar is. Daarbij acht de ABRVS verder relevant dat ook Vlaanderen zich dient te houden aan het wettelijke toetsingskader dat wordt geboden door artikel 6, lid 3, Habitatrichtlijn. Tenslotte wijst de ABRVS op het in art. 4, lid 3, van het Verdrag van de Europese Unie neerlegde beginsel van Unietrouw (ook wel genoemd het beginsel van loyale samenwerking) – waarschijnlijk (maar niet nader toegelicht in de uitspraak) om aan te geven dat het Nederland gelet op dit beginsel niet vrijstaat om af te wijken van de uitleg die in Vlaanderen wordt gegeven aan artikel 6, lid 3, Habitatrichtlijn voor zover het gaat om effecten op in Vlaanderen gelegen Natura 2000-gebieden.
Daarmee ontstaat een heldere afbakening tussen de diverse methodes waarmee de effecten van stikstofdepositie op binnen- en buitenlandse Natura 2000-gebieden moeten worden beoordeeld. Dit roept bij mij overigens wel de vraag op of deze uitspraken ook toegepast zouden kunnen worden bij de beoordeling van andere effecten dan stikstofdepositie. Aan de ene kant laat het zich vanuit ecologisch oogpunt lastig voorstellen dat grensoverschrijdende effecten op bijvoorbeeld een soort – bijvoorbeeld in de vorm van verstoring van leef- of leefgebieden van deze soort – over de grens anders beoordeeld kunnen worden dan in Nederland. Toch zou zich de situatie voor kunnen doen dat hiervoor in België of Duitsland een bepaalde beoordelingsmethodiek is ontwikkeld, die in Nederland geen ecologische/wetenschappelijke navolging vindt. Kijkend naar de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRVS zou de ABRVS echter ook dan de in het buitenland gangbare methodiek aanvaardbaar kunnen achten. Want ook in dat geval geldt het uitgangspunt dat Nederland uitvoering moet geven aan het beginsel van Unietrouw én dat ook over de grens moet worden voldaan aan het toetsingskader van art. 6, lid 3, Habitatrichtlijn. Kan een tegenstander dan de in het buitenland gehanteerde methodiek nimmer meer ter discussie stellen? Dat lijkt ook niet een wenselijk uitkomst. In dat geval resteert wellicht de mogelijkheid van het indienen van een klacht bij de Europese Commissie, inhoudende dat de Habitatrichtlijn niet op correcte wijze wordt toegepast.
Hoewel met deze twee uitspraken helderheid is geschapen over de te hanteren systematiek bij de beoordeling van effecten van stikstofdepositie op buitenlandse Natura 2000-gebieden, blijft het mij verbazen dat, voor zover ik kan overzien, tot op heden zowel in Duitsland als in België een vrij overzichtelijke, wetenschappelijk onderbouwde beoordelingssystematiek is ontwikkeld waarbij de procentuele toename ten opzichte van de kritische depositiewaarde (“KDW”) of de achtergrondconcentratie vanwege het voorgenomen initiatief centraal staat. Hoewel in België inmiddels stemmen opgaan voor de ontwikkeling van een programmatische aanpak stikstof, vergelijking met het in Nederland gekozen systeem, verbaast het dat Nederland nimmer een door de ABRVS aanvaard systeem heeft gekend waarbij, wetenschappelijk onderbouwd, een bepaalde getalsmatige toename van stikstofdepositie ten opzichte van de KDW of de feitelijke situatie kon worden gerechtvaardigd. Inmiddels is in Nederland het zeer ingewikkelde en gedetailleerde Programma Aanpak Stikstof (“PAS”) vastgesteld. Een programma waarvan het ook nog maar de vraag of dit in rechte stand houdt (zie ABRVS 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259). Het verschil met Duitsland en België roept bij mij in ieder geval de vraag op of het PAS of wellicht de eerdere, voorafgaand aan het PAS, indringende wijze van toetsing van effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden door de ABRVS, niet te ver doorgeschoten is – of moet wellicht simpelweg geconcludeerd worden dat in Duitsland en België te lichtvoetig met de verplichtingen uit artikel 6, lid 3, Habitatrichtlijn wordt omgegaan?